(On)gelijkheid in Nederland: rijke werknemers, arme flexkrachten

DOOR MICHÈLE DE WAARD

De verschillen tussen arm en rijk moeten kleiner, vindt de meerderheid van de Nederlanders. Maar zijn die verschillen eigenlijk wel zo groot? Zitten de problemen niet eerder in de ongelijkheid op de arbeidsmarkt?

Uit Maarten! 2018-1

Het gaat goed met Nederland. Zelfs de superrijken durven weer geld uit te geven, zo blijkt uit de top-10 van duurst verkochte woningen. Tien miljoen werd er neergelegd voor een villa aan zee in Noordwijk, met zwembad en huisbioscoop. Maar niet alleen de rijken zijn kooplustig. Vrijwel iedereen in Nederland is financieel beter af. Het land telt meer banen dan ooit. Burgers zijn heel tevreden. Nederlanders vinden de kwaliteit van leven in hun land hoog. Sterker: ze rekenen zichzelf tot de gelukkigste mensen in Europa. Net als de Denen, die ook in zo’n egalitair land wonen. Vrijwel nergens zijn de inkomensverschillen tussen rijk en arm zo klein.

Opmerkelijk is dat deze gemoedstoestand al 25 jaar stabiel is, zo blijkt uit de jongste publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), De sociale staat van Nederland 2017. Ook al wekt het publieke debat soms een andere indruk. Elke twee jaar steekt het Planbureau de thermometer in de samenleving om sociale en culturele trends te meten. Vergeleken met 1990 beoordeelt een royale meerderheid van de Nederlanders, 85 procent, de eigen situatie als welvarend.

Een krappe 8 geven Nederlanders hun leven als rapportcijfer. Welvaartsonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laat eveneens zien dat burgers zeer positief zijn over de stijgende welvaart. Materieel gaat het Nederlanders steeds beter, stellen CBS-onderzoekers vast in het vorig jaar gepubliceerde rapport Monitor Brede Welvaart. Over een langere periode wordt per hoofd van de bevolking telkens meer geconsumeerd.

Verrassend genoeg hebben zelfs de economische recessies die volgden op de financiële bankencrisis in 2008 op langere termijn geen gevolgen gehad voor de inkomensongelijkheid van huishoudens. In 2014 lag deze op vrijwel hetzelfde lage niveau als de vorige vijftien jaar, concludeert het CBS. ‘De inkomensongelijkheid is al vele jaren vrij vlak,’ zegt hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen van het statistisch bureau in Den Haag. Binnen de Europese Unie is in Tsjechië en Slovenië de ongelijkheid het kleinst, gevolgd door Scandinavische landen, zoals Zweden en Finland.

Zo beschikte de 20 procent hoogste inkomens in Nederland in 2013 over 37 procent van het totale inkomen. In Europa is de groep topinkomens veel kleiner: in 2016 beschikte de 10 procent rijksten over 37 procent van het Europese inkomen. De ongelijkheid is in het Midden-Oosten nog groter. Daar toucheert de 10 procent topinkomens maar liefst 61 procent van het nationale inkomen, meldt het World Inequality Report 2017. Dit rapport is opgesteld door de Franse econoom en onderzoeker Thomas Piketty, samen met een netwerk van internationale collega’s.

Groeiende kloof

Piketty deed vier jaar geleden met zijn boek Kapitaal in de 21ste eeuw het nodige stof opwaaien omdat hij het debat aanjoeg over een groeiende kloof tussen arm en rijk. Maatschappelijke ongelijkheid moest worden aangepakt, propageerde de Franse econoom. Aan de hand van cijfers over drie eeuwen beschreef hij hoe de inkomensgroei steeds achterbleef bij de groei van vermogens. Wie eenmaal veel vermogen heeft, wordt almaar rijker. En vroeg of laat slaat de ongelijke ontwikkeling van vermogens neer in grotere ongelijkheid van inkomens.

Piketty’s these was omstreden. Zijn uitspraken over inkomens- en vermogensongelijkheid leken voor de Verenigde Staten op te gaan, maar minder voor Europa. Een deel van zijn bronnen en statistieken werd bovendien door internationale collega’s in twijfel getrokken of weerlegd.

Grote groepen flexwerkers krijgen minder betaald dan het minumumloon

Hoe rijken met grote vermogens het schip in gingen bleef onbesproken. De Amerikaanse econoom Larry Summers, oud-minister van Financiën, haalde Piketty’s uitspraken over almaar culminerende vermogens van Amerikanen onderuit. Als Piketty gelijk had, zouden de meeste mensen die in 1982 in de top-400 van rijkste Amerikanen stonden er ook nog in 2012 toe moeten behoren. Als ze jaarlijks simpelweg 4 procent rendement op hun vermogen hadden geboekt was dat al het geval geweest. In werkelijkheid stond in 2012 maar een tiende van de oorspronkelijke groep in de top-400. De meesten hadden hun geld uitgegeven, gedoneerd of verloren aan verkeerde investeringen. Rijken werden dus niet per se rijker, zoals Piketty stelde. Voor Summers stond niet vast dat stijgende rijkdom en groeiende inkomensongelijkheid een ijzeren wet waren van het kapitalisme.

Onbetwist was echter het gegeven dat in de Verenigde Staten in 2014 slechts 1 procent van de rijkste Amerikanen 20 procent ontving van het totale looninkomen. Dat was twee keer zoveel als in de jaren tachtig. Ter vergelijking: in Frankrijk kreeg de rijkste 1 procent in de jaren tachtig 6 procent van het loonkomen, en dat was in 2014 maar 2 procent hoger.

Overal waar Piketty in Europa kwam om zijn boek toe te lichten, zorgden zijn optredens voor geëmotioneerde debatten over de kloof tussen arm en rijk. Ook in het egalitaire Nederland, waar elk kabinet bij elke begroting het thema ongelijkheid met acribische koopkrachtmanoeuvres probeert weg te poetsen. ‘Wij hebben Piketty hier niet nodig,’ klonk het in economenkringen. Nederland is kampioen herverdelen. Ook zonder Piketty waren politici en economen al bezig met vermogensheffingen om ongelijkheid te verminderen. De vermogenstoets bij de langdurige zorg is een voorbeeld. Bij opname in een verpleeghuis wordt voor de eigen bijdragen naar het vermogen gekeken. En rijkere ouderen gaan meer belasting over de AOW betalen.

Nivellering

In Nederland heeft nivellering de kloof tussen rijk en arm aanzienlijk kleiner gemaakt. ‘Het beeld dat de rijken steeds rijker worden gaat ten aanzien van de Nederlandse inkomensverdeling niet op,’ concludeerden de Leidse economen Koen Caminada, Kees Goudswaard en Marike Knoef in een artikel voor MeJudice, een website voor economen. Het drietal had op verzoek van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een rapport geschreven over de inkomensverdeling in Nederland en kwam tot een voor menigeen verrassende conclusie.

Het inkomensaandeel van de top-1 procent en de top-10 procent is redelijk stabiel gebleven in de periode tussen 1990 en 2012. De top-1 procent was goed voor 5,6 procent van het totale inkomen, de top-10 procent ontving 27,8 procent. De economen waren uitgegaan van het bruto-inkomen uit arbeid, eigen onderneming en vermogen inclusief pensioenvoorzieningen. Ook de Gini-coëfficiënt, de statistische maatstaf voor ongelijkheid in verdeling van inkomen en vermogen, bleef volgens de onderzoekers de laatste decennia nagenoeg onveranderd. De gelijkmatige ontwikkeling is volgens de drie economen vooral toe te schrijven aan herverdeling. CBS-econoom Van Mulligen beaamt dat. ‘Voor belasting is de ongelijkheid een stuk hoger.’

Zonder tussenkomst van de overheid zouden de rijkste Nederlanders ruim twaalf keer zoveel verdienen als de armste 20 procent. Dat was volgens het CBS in 2012 slechts 2,5 keer zoveel.

De stijgende bruto-inkomensongelijkheid blijkt ook uit het Leidse onderzoek. Maar alle toeslagen (zorg, huur), sociale uitkeringen en de oudedagvoorziening AOW trekken de ongelijkheid rechter. Het aantal arme gepensioneerden is de afgelopen twintig jaar volgens Van Mulligen ‘spectaculair’ gedaald van 20 procent naar 4 procent in 2016. Mede dankzij de stijging van het aantal ouderen met een aanvullend pensioen.

Twee derde van alle vermogens is in handen van een tiende van alle huishoudens

Ook het progressieve belastingstelsel leidt in Nederland tot de gewenste nivellering van inkomens. De top-10 procent van rijkste Nederlanders zag zijn aandeel in de belastingen stijgen van 30,4 procent in 1990 naar 33,2 procent in 2012, aldus Caminada en zijn collega’s.

Toch delen niet alle economen de conclusie over een gelijkmatige inkomensontwikkeling van de Leidse onderzoekers. De rijken zijn wel degelijk steeds rijker geworden als je naast het inkomen specifiek naar de vermogenspositie kijkt, stelde de Amsterdamse econoom Wiemer Salverda. De vermogensongelijkheid bereikte in 2013 zelfs een ‘ongekend’ niveau, schreef hij op MeJudice in een reactie. De top-10 procent beschikte in dat jaar over 66 procent van het vermogen in Nederland. Twee derde van alle vermogens is in handen van een tiende van alle huishoudens. Ofwel de top bezit 701 miljard euro en de rest 359 miljard, becijferde Salverda. Wordt het pensioenvermogen erbij geteld, dan beschikt de top-10 procent over 35 procent van het vermogen.

De vermogensongelijkheid was in 2013 inderdaad fors groter dan in 2012, gaf Caminada toe. Alleen, het jaar 2013 bleek een uitschieter. De langjarige trend laat niet zien dat de rijken rijker zijn geworden. Het verschil in vermogen heeft volgens hem alles te maken met het eigen-woningbezit en de WOZ-waarden. Tijdens de economische recessies daalden de huizenprijzen en leverden de middeninkomens tientallen miljarden euro’s in. Trekt de woningmarkt weer aan, dan wordt de verdeling van vermogens weer gelijkmatiger. Daar is Caminada van overtuigd, liet hij de Volkskrant in 2015 weten in een debat met Salverda.
 
Het forse herstel van de woningmarkt tijdens deze jaren van economische bloei en de explosieve stijging van huizenprijzen in grote steden als Amsterdam, Den Haag en Utrecht zullen de verliezen vast voor een deel compenseren. In de cijfers is dat nog niet vast te stellen, aangezien de vermogensontwikkeling over het jaar 2017 bij het CBS pas in de loop van dit jaar beschikbaar is. Salverda is er echter sceptisch over. De 10 procent rijksten heeft relatief minder schulden dan de 90 procent mensen met een midden- en lager inkomen. De vermogens van de top bestaan bovendien niet alleen uit een eigen huis, ook uit aandelen en spaargeld.

In Nederland bezitten de rijkste huishoudens een vermogen van 1 miljoen en meer. Dat zijn 169.000 van de 7,5 miljoen huishoudens. Ruim 1 miljoen huishoudens aan de onderkant hebben een negatief vermogen. Zo’n 1,8 miljoen lage inkomens hebben een vermogen tussen 0 en 5000 euro. De overige 4,4 miljoen huishoudens zitten ertussenin met een vermogen tussen 5000 en 1 miljoen euro.

Kijk je met de Piketty-bril op naar de bevindingen van de sociale staat van Nederland, dan komt ook het Sociaal en Cultureel Planbureau tot de conclusie dat vermogens de afgelopen decennia meer gegroeid zijn dan de inkomens. Het SCP-rapport signaleert tussen 1997 en 2016 een vermogensgroei van 2,3 procent per jaar, na een dip in 2013. De groei is vooral toe te schrijven aan de stijgende waarde van pensioenvoorzieningen van vermogen uit het eigen huis.

Verrassend is echter dat de inkomensontwikkeling veel slechter is dan verwacht. Het netto beschikbare inkomen van huishoudens is de afgelopen 25 jaar nauwelijks gestegen, zo blijkt uit de SCP-cijfers. Een huishouden had in 1990 gemiddeld 27.600 euro te besteden, in 2016 was dat 29.300 euro – een minimale stijging van 0,2 procent inkomensgroei per jaar. En dat terwijl het bruto binnenlands product de afgelopen 25 jaar met liefst 68 procent is gestegen. Natuurlijk, in dezelfde periode vond de internationale kredietcrisis plaats, een hevige crisis in de eurozone. Wankelende banken moesten royaal worden gesteund en Nederland kampte met drie economische recessies.

Niet verwonderlijk dat er rumoer ontstaat zodra bonussen bij topinkomens weer eens ter sprake komen. De groep Nederlanders die vindt dat de inkomensverschillen kleiner moeten worden, is flink gegroeid. Bijna 75 procent van de Nederlanders vindt de verschillen tussen hoge en lage inkomens te groot. Dat was 25 jaar geleden volgens het Planbureau nog 55 procent.

Doorgeslagen

De snelle groei van het aantal burgers dat de verschillen wil verkleinen is waarschijnlijk toe te schrijven aan de sterke veranderingen op de arbeidsmarkt. Politici in Den Haag zijn al jaren gefocust op nivellering en verkleining van de kloof tussen arm en rijk. Maar deze blik versluiert ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt met nieuwe kwetsbare groepen, die moeilijk kunnen rondkomen.
 
Nederland telt meer banen dan ooit: 8,6 miljoen, meldde het CBS. Vorig jaar november kwamen er alleen al in die maand 17.000 nieuwe banen bij. Over heel 2017 zijn er ruim 200.000 nieuwe banen van werknemers en zelfstandigen bij gekomen. Dit jaar wordt opnieuw een flinke stijging verwacht. Maar het overgrote deel van de nieuwe werkgelegenheid bestaat uit lagelonenbanen, meestal met een tijdelijk karakter. Nederland is in Noordwest-Europa kampioen flexwerk.

De flexibilisering op de arbeidsmarkt is ‘doorgeslagen’, constateert zelfs het nieuwe centrum-rechtse kabinet in het regeerakkoord. ‘Perspectief op een vaste baan is vaak ver weg.’ Dat heeft alles te maken met het vastgelopen overleg tussen sociale partners over de rigiditeiten op de arbeidsmarkt, zoals het voor veel kleinere ondernemers beklemmende ontslagrecht en de tweejarige doorbetaling bij ziekte. Zij geven liever geen vaste contracten meer. Nederland heeft daardoor een heel flexibele arbeidsmarkt gekregen.

De politiek omhelsde lange tijd de flexibele banen. Beter met een lager salaris in deeltijd aan het werk dan thuiszitten met een uitkering, is de filosofie achter het participatiemodel. Een op de drie Nederlanders werkt op basis van een flexibel contract. In 1996 was dat nog een op de vier. Worden ook deeltijdbanen van minder dan twaalf uur meegeteld, dan werkt 38,5 procent van de beroepsbevolking flexibel. Het aandeel werknemers met een vaste baan is de afgelopen twee decennia met 10 procent gedaald tot 61 procent in 2016.

De keerzijde van dit arbeidsmarktmodel is dat er een groeiende groep working poor is. Een begrip dat vele jaren geleden kwam overwaaien uit de VS, waar mensen twee of drie deeltijdbaantjes moeten combineren om een minimumsalaris bij elkaar te verdienen. Het SCP signaleert deze tendens nu ook in Nederland. Niet alleen is de armoede in 2017 opgelopen. Met name uitkeringsgerechtigden en eenoudergezinnen leven onder het minimum. Van de niet-westerse migranten leeft een op de vijf in armoede. Volgens het CBS moesten vorig jaar 590.000 huishoudens rondkomen van een laag inkomen, ofwel 8,2 procent van alle huishoudens.

Volgens de Voedselbank leven er veel meer mensen op de grens van de armoede: 1 miljoen. Zij kunnen de meest noodzakelijke uitgaven niet betalen. Het Nibud houdt het op 810.000 Nederlanders die onvoldoende budget hebben voor basisbehoeften.

Zelfstandigen

Vooral onder zelfstandigen is de armoede met 10 tot 11 procent relatief hoog, schrijft het SCP. De groep zelfstandigen zonder personeel (zzp) is de afgelopen jaren stormachtig gegroeid tot ruim een miljoen, en dat worden er steeds meer. Voor 1 miljoen zzp’ers (2016) is de zelfstandigheid volgens het CBS hun hoofdbaan. Met zo’n hoog aantal zelfstandigen behoort Nederland tot de koplopers in Europa. Een twijfelachtig record, aangezien het grootste deel van deze groep werkenden niet sociaal is verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Laat staan dat ze pensioen opbouwen. 

Econoom Koen Caminada noemde dit enkele jaren geleden al een ‘veel belangrijker probleem’ dan verdere nivellering van inkomens en vermogens. De factor arbeid moet goedkoper worden, zodat werkgevers minder kopschuw worden om personeel in vaste dienst te nemen.

Ton Wilthagen, arbeidsmarktdeskundige bij de Universiteit Tilburg, plaatst ook vraagtekens bij onderzoeken naar de verhouding arm-rijk. De fixatie in Nederland op inkomen en vermogen laat de scheve verhoudingen op de arbeidsmarkt buiten beeld. Er zijn allerlei groepen kwetsbaren op de arbeidsmarkt actief die bij dergelijke onderzoeken en online enquêtes niet opduiken, zegt Wilthagen. Bijvoorbeeld een grote groep ‘onzichtbaren’ bestaande uit ruim 130.000 jongeren, die niet werken, niet naar school gaan en voor een deel geen uitkering krijgen. Ook zijn er honderdduizenden mensen met een beperking die voor een deel werken, maar het minimumloon niet halen.

Daarnaast dijt de lagelonensector uit. Grote groepen flexwerkers krijgen tot 30 procent minder betaald dan het minimumloon van 1578 euro bruto per maand. Ze werken, maar zijn arm. Waar is de ondergrens, vraagt hij zich af. Hij vindt het zorgelijk dat de grote banengroei in Nederland de afgelopen jaren vooral in deze sector plaatsvond. Volgens het Europees bureau voor de statistiek, Eurostat, werkte in 2014 zeker 18,5 procent van de Nederlanders bij bedrijven met meer dan tien medewerkers tegen een laag loon. Ofwel tegen een salaris dat twee derde van het doorsnee loon bedraagt.

Gelukkigen 

Tegelijkertijd is er een onbenut arbeidspotentieel van 1,3 miljoen mensen. Zij willen graag meer uren werken, maar krijgen dat niet voor elkaar. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen met een kleine baan. Het aantal vrouwen in Nederland dat zichzelf kan bedruipen behoort tot de laagste in Europa. Omdat Nederland zo’n rijk land is, kunnen we ons veroorloven dat er relatief weinig wordt gewerkt, zegt Wilthagen. Zeker 60 procent van de vrouwen in Nederland werkt volgens hem in een atypische arbeidsverhouding.

Een op de drie Nederlanders werkt op basis van een flexibel contract

Kortom, Nederland is een welvarend land. Terwijl de ontwikkelingsorganisatie Oxfam in haar jongste rapport waarschuwt voor de groeiende ongelijkheid in de wereld omdat het aantal superrijken snel toeneemt, prijzen Nederlanders zich gelukkig dat hun land zo egalitair is. Ja, ook in Nederland worden de rijken rijker. Maar de kloof tussen de rijkste en armste Nederlanders is gering, omdat er ingrijpend wordt herverdeeld. Zonder forse belastingen, zonder een woud aan toeslagen en subsidies en zonder de huidige sociale uitkeringen zou de ongelijkheid veel groter zijn. Bovendien zorgen de hoge belastingen voor een hoge kwaliteit van publieke voorzieningen.

Daarom rekenen Nederlanders zichzelf tot de gelukkigen in Europa, want ze houden niet van grote inkomensongelijkheid. Tegelijkertijd ontstaat sluipenderwijs een nieuwe arbeidsmarkt met meer onzekere banen en een groeiende lagelonensector. Daarom lijkt in Nederland minder focus op ‘de kloof’ en meer aandacht voor wanverhoudingen op de arbeidsmarkt op zijn plaats. Om te garanderen dat de armoede, die tot de laagste in Europa hoort, ook in de toekomst laag blijft.

Uit Maarten! 2018-1
 

De verschillen tussen arm en rijk moeten kleiner, vindt de meerderheid van de Nederlanders. Maar zijn die verschillen eigenlijk wel zo groot? Zitten de problemen niet eerder in de ongelijkheid op de arbeidsmarkt? Uit Maarten! 2018-1 Het gaat goed met Nederland. Zelfs de superrijken durven weer geld uit te

Welkom bij Maarten!

Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.

InloggenRegistreren

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde artikelen

De vervlogen Amerikaanse droom

Waarom het marktdenken failliet is

“Nog beroofd vandaag?” Max Westerman over criminaliteit in Brazilië

Welkom bij Maarten!

Maarten van Rossem is 's lands bekendste historicus en Amerikadeskundige. Hij is een veelgevraagd commentator op radio en tv en heeft een eigen blad: Maarten!. Verwacht diepgravende interviews, scherpe analyses en verrassende opinies.

Maak nu gratis kennis met onze journalistiek. In dit dossier hebben wij de mooiste verhalen uit ruim tien jaar Maarten! gebundeld. Lees bijvoorbeeld waarom Baudet gelijk heeft als hij zegt Fortuyns erfgenaam te zijn, wat Maarten van het Nederlandse onderwijs vindt en hoe Amerika het IS-monster gecreëerd heeft.

Wilt u de beste verhalen uit Maarten! in uw mailbox ontvangen? Meld u dan aan voor onze gratis nieuwsbrief.