Waarom het referendum onze democratie juist ondemocratischer maakt
DOOR MAARTEN VAN ROSSEM
Maarten van Rossem is tegen de sleepwet, maar weigerde woensdag 21 maart 2018 mee te doen aan het referendum daarover. Referenda zijn volgens hem ondingen en de afschaffing is een zegen voor de parlementaire democratie.
Ik heb geworsteld met een gruwelijk dilemma: moet ik me aanstaande woensdag uitspreken over de inlichtingenwet? Ik ben tegen elke vorm van referenda, maar tegelijkertijd vind ik die sleepwet een onding; een slordig geheel met onvoldoende waarborgen. De Raad van State heeft er terecht bezwaar tegen gemaakt. Moet ik daarom mijn afkeer van referenda terzijde schuiven en tegen stemmen?
Ik heb besloten van niet. De sleepwet is slecht maar mijn bezwaren tegen referenda wegen zwaarder. Het is een zegen dat dit de laatste keer is dat we dit toneelstukje opvoeren.
Bij gelegenheid van de afschaffing van het raadgevend referendum kon de oppositie niet kritisch genoeg zijn. Wat was dit erg, wat een schande dat de coalitie de euvele moed had om dit unieke democratische instrument af te schaffen. Zo werd de Nederlandse burgers een mogelijkheid ontnomen om hun immer waardevolle en goed beargumenteerde meningen te laten horen.
Merkwaardig in deze discussie is dat voorstanders van een referendum er altijd als de kippen bij zijn om de legitimiteit van de gekozen volksvertegenwoordiging in twijfel te trekken, terwijl ze de uitslag van een referendum haast per definitie beschouwen als de Stem des Volks – wat de opkomst en de omstandigheden ook waren.
Dat het nu juist een minister van D66-huize was die het referendum moest opruimen, wekte ook veel verontwaardigde opwinding. Was het niet D66 geweest dat decennia had gepleit voor referenda? Een democratisch kroonjuweel werd achteloos in de prullenmand gegooid.
De oppositie gaf tijdens de discussie in de Tweede Kamer de indruk dat de hele Nederlandse democratie zwaar beschadigd was geraakt. Het tegendeel is het geval; de afschaffing van het slordige referendumwetje is een zegen voor de parlementaire democratie.
Het Oekraïne-referendum van 2016 was een zeldzaam ondemocratische exercitie, de Nederlandse democratie onwaardig. Dat referendum ging over de vraag of de Nederlandse kiezers akkoord konden gaan met de Associatie-overeenkomst die de Europese Unie met de Oekraïne had gesloten. Voor de volledigheid: de Nederlandse regering was bij de onderhandelingen betrokken geweest en had zijn handtekening onder het verdrag gezet, net als de andere 27 leden van de EU. Vervolgens hadden Eerste en Tweede Kamer met ruime meerderheden voor het verdrag gestemd. Bij de verkiezing van de toen zittende Tweede Kamer was in 2012 de opkomst 74,6 procent. Houd dat percentage in gedachten!
Per 1 juli 2015 trad het referendumwetje in werking. Het had jarenlang een slapend bestaan geleid bij gebrek aan een Kamermeerderheid, tot de PVV zich in 2013 bereid toonde het te steunen.
Dubieus
De initiatiefnemers van het Oekraïne-referendum waren niet bijzonder geïnteresseerd in het associatieverdrag. Een deel van de initiatiefnemers heeft later grif toegegeven dat Oekraïne hen in feite niets interesseerde. Het ging erom de EU verdacht te maken: zoals zo vaak bij referenda waren er oneigenlijke motieven in het spel. Het Oekraïnereferendum was niet meer dan een kwajongensstreek.
De uitslag van het referendum was op zijn minst dubieus aangezien de opkomst 32,2 procent was, slechts een fractie boven het minimale percentage van 30 dat volgens de wet noodzakelijk was om het referendum rechtsgeldig te maken. Van de kiezers die waren komen opdagen had 61,1 tegen gestemd. Dat betekent dus dat ruim 18 procent van de Nederlandse kiezers een verdrag had weggestemd dat in de Tweede Kamer met ruime meerderheid was gesteund. Democratisch gezien een vreemde gang van zaken. Een kleine minderheid overstemde zo een ruime meerderheid (denk aan die 74,6 procent die de Kamer koos). Bovendien had er niets ontbroken aan de parlementaire besluitvorming en had geen mens daarover gepiept, tot de initiatiefnemers met hun referendum kwamen. Van een gebrek aan democratische legitimiteit was geen sprake. Zo zet je de bijl aan de wortels van de parlementaire democratie.
Het Oekraïnereferendum was een kwajongensstreek
Het is interessant om te zien waar de meeste voorstemmers voor het associatieverdrag vandaan kwamen: uit de regio Utrecht, de regio Amsterdam en Haarlem, juist dat boemerangvormige gebied met de grootste economische dynamiek en de hoogstopgeleide bevolking. Ook in diverse andere universiteitssteden werd in meerderheid voorgestemd. Zonder daarmee al te veel te suggereren, vraag ik me af hoe solide de tegenstemmers waren geïnformeerd over de voor- en nadelen van het associatieverdrag.
Na het referendum kon Nederland het verdrag, dat per 1 januari 2015 al grotendeels in werking was getreden, niet ratificeren. Mark Rutte moest in de EU gaan overleggen teneinde de indruk te wekken dat hij nog wat schroefjes aan kon draaien, zodat de tegenstemmers tevreden konden zijn. Na enige tijd hebben beide Kamers voor de tweede maal voor het verdrag gestemd.
Ontploffing
Hoe zijn we aan dat vermaledijde referendum gekomen? De referendumwens heeft een lange voorgeschiedenis maar voor de onderhavige regeling is het voldoende om in de jaren zestig te beginnen. In die jaren was er veel kritiek op de parlementaire democratie. Die zou te weinig democratisch zijn en te ver van de burgers afstaan. Met dat idee en een reeks voorstellen voor verandering kwam D66 in 1967 met zeven zetels in de Kamer, toen een ongekend succes voor een nieuwe partij.
D66 wilde het Nederlandse politieke bestel tot ontploffing brengen en daarna zou de democratie geheel anders ingericht moeten worden. Er moest een districtenstelsel komen in plaats van evenredige vertegenwoordiging, een gekozen burgemeester en minister-president en natuurlijk referenda. Zo zouden de burgers meer bij de politiek betrokken kunnen worden. De parlementaire democratie zou dus deels vertimmerd moeten worden tot een plebiscitair systeem.
De uiteindelijke bedoeling was een duidelijke tweedeling van de politiek in een links en rechts blok, waardoor de onoverzichtelijke en verwarrende coalitievorming in het Nederlandse bestel ongedaan zou worden gemaakt. De stralende voorbeelden voor deze voorstellen waren in die jaren de Engelse en de Amerikaanse democratie. Nu is dat nauwelijks nog voorstelbaar, omdat die verondersteld voorbeeldige democratieën lelijk in de versukkeling zijn geraakt.
Van de democratiseringsplannen van D66 is vrijwel niets terechtgekomen, en dat is maar goed ook. Het idee was dat kiezers in een districtenstelsel de kiezer een helder idee hebben wie hen vertegenwoordigt, terwijl dat bij evenredige vertegenwoordiging niet het geval is. Maar onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat ook in een districtenstelsel veel kiezers geen idee hebben wie hun vertegenwoordiger is. Daar komt bij dat in districten met een stabiele meerderheid van een van beide partijen een grote minderheid langdurig politiek monddood wordt gemaakt. Woon je bijvoorbeeld als Democraat in de staat Wyoming, dan kun je je een gang naar de stembus besparen, omdat die staat al sinds 1934 Republikeins stemt. In feite is een districtenstelsel aanzienlijk ondemocratischer dan een systeem van evenredige vertegenwoordiging.
Kiezers stemmen over van alles, behalve over de werkelijke zaak
De gekozen minister-president levert soms een duidelijk en onaantastbaar leiderschap op, maar brengt ook tal van nadelen met zich mee en aanzienlijke politieke risico’s. De verkiezing van een presidentiële figuur leidt vrijwel altijd tot sterke polarisatie en die gaat ten koste van een soepele besluitvorming. Het zijn juist de vaagheden in het Nederlandse bestel die het flexibel maken. De onvermijdelijke, in elkaar gerommelde coalitiekabinetten dwingen tot compromisbereidheid.
De kans bestaat bovendien dat de gekozen minister-president te maken krijgt met een hem of haar vijandige volksvertegenwoordiging. Ik zwijg dan nog van presidentiële figuren die in hun eigen onmisbaarheid gaan geloven.
De gekozen burgemeester lijkt mij bovenal een oplossing voor een probleem dat er niet is.
Opgestoken middelvinger
En dan de referenda. Doorgaans wordt aan kiezers gevraagd hun oordeel te geven over een immens complex en zwaarwegend vraagstuk. Voor onbetekenende kwesties is een referendum immers niet de moeite waard. Meestentijds moet de kiezer de referendumvraag beantwoorden met een simpel ja of nee.
Of de kiezers de referendumkwesties serieus doordenken, is de vraag. Alle onderzoek ter zake laat zien dat de kiezers over van alles stemmen, behalve over de werkelijke zaak. Ze laten vooral graag een tegenstem horen: referenda hebben een hoge negative bias. De referendumstem als opgestoken middelvinger.
Kiezers blijken bovendien uiterst gevoelig voor misleidende propaganda. Denk hierbij aan de fantastische leugens waarmee de voorstanders van de Brexit opereerden. De Brexit is sowieso een aansprekend voorbeeld van de enorme risico’s die referenda met zich meebrengen.
Uiteindelijk zijn de plebiscitaire suggesties van D66, de zogenoemde kroonjuwelen, strijdig met de essentie van de vertegenwoordigende, parlementaire democratie. Het heeft geen pas dat goed werkende systeem (de opkomst in 2017 was 81,9 procent!) te ondermijnen met een nogal onbetrouwbaar parallel lopend besluitvormingsproces.
De facto is dat ook in strijd met de Grondwet, die stelt dat de gekozen volksvertegenwoordiging soeverein is en dus niet te hooi en te gras overstemd kan worden. Die volksvertegenwoordiging is zelf bij uitstek de Stem van het Volk.
Dappere tegenstem
In de Paarse jaren was D66 regeringspartij. Dat leidde in Paars I tot een wetsvoorstel voor wijziging van de grondwet, opdat een correctief en bindend referendum mogelijk zou worden. De Tweede Kamer keurde dat voorstel met tweederde meerderheid goed. Maar in de Eerste Kamer werd op 19 mei 1999 die benodigde tweederde meerderheid net niet gehaald, doordat Hans Wiegel tegenstemde. Ik ben geen politieke vriend van Wiegel maar voor die dappere tegenstem ben ik hem tot op de dag van vandaag dankbaar.
De hieropvolgende kabinetscrisis werd gelijmd en het kabinet kwam met een voorstel voor een niet-bindend referendum. Dat leidde tot niets vanwege de strenge voorwaarden voor een referendum, die nog stamden van het weggestemde voorstel. Er waren 40.000 initiatiefnemers noodzakelijk, en in tweede instantie moesten 600.000 mensen op het stadhuis schriftelijk melden dat ze het referendumverzoek steunden. Die eisen waren zeer lastig te realiseren.
In 2005 vond een referendum plaats over de Europese ‛grondwet’, mogelijk gemaakt door een gelegenheidswetje. Omdat dit referendum als een succes werd beschouwd, werd er een nieuw wetsvoorstel ingediend voor een raadgevend referendum. De eisen die aan een referendum werden gesteld waren in deze wet veel simpeler dan in het ontwerp van Paars. Je had maar 300.000 steunbetuigingen nodig en daarvoor hoefde niemand naar het stadhuis te komen. Het voorstel ging eerst in een lange winterslaap maar werd, zoals hierboven vermeld, door de PVV wakker gekust. En nu is het terecht afgevoerd.
Laten we hopen dat het nu definitief gedaan is met de referendumillusies. Nogmaals, wellicht ten overvloede: dat de Nederlandse democratie slecht werkt, is een hardnekkig intellectueel fabeltje, een ruime meerderheid van de bevolking is er tevreden mee.
Laten we hopen dat het nu definitief gedaan is met de referendumillusies
Vandaar dat ik woensdag niets doe met mijn referendumstem, hoezeer ik ook bezwaren heb tegen de sleepwet. Hier loopt een rode lijn waar ik niet overheen stap.
Ik ga natuurlijk wel stemmen voor de gemeenteraad, en dat moeten de lezers ook doen. Hoe groter de opkomst, hoe beter de democratie werkt.
Foto’s: HH/Erik van ’t Woud (openingsbeeld)
HH/Stijn Rademaker
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren