Waarom we weer in de stad willen wonen
DOOR MAARTEN VAN ROSSEM
Na de Tweede Wereldoorlog raakten oude steden in Europa en de VS in een neerwaartse spiraal. Het leven verplaatste zich voor een groot deel naar suburbia. Inmiddels hebben monumentale steden het tij gekeerd. Maar er dreigt nieuw gevaar.
Uit Maarten! 2017-2
In de eerste vier decennia na de Tweede Wereldoorlog hadden de grote steden in de VS en West-Europa te maken met een reeks van schijnbaar onoplosbare problemen. Terwijl de buitenwijken groeiden en floreerden, takelden de oude binnensteden af. De dagen van de ouderwetse stad leken geteld. Vrijwel alle oude steden hadden te maken met een substantieel verlies van inwoners, dat in sommige gevallen werkelijk dramatische vormen aannam. Van de toen zestien grootste Amerikaanse steden verloren er zes sinds 1950 meer dan de helft van hun bevolking: Detroit (waar bijna tweederde van de bevolking vertrok), Cleveland, Buffalo, Saint Louis, Pittsburgh en New Orleans. Die steden hebben nog steeds een slechte naam en hebben hun enorme verliezen sindsdien niet goedgemaakt.
Maar ook steden die nu floreren verloren in de naoorlogse decennia veel inwoners. Boston had in 1950 ruim 800.000 inwoners, maar in 1970 werd het beschreven als een hollowed out hull en in 1980 woonden er nog maar 563.000 mensen. Sindsdien neemt de bevolking daar weer toe, maar het oude niveau is nog lang niet bereikt en zal waarschijnlijk ook nooit meer worden bereikt. Ook Chicago verloor inwoners en groeide weer. Een uitzondering is New York. Die stad had in 1950 bijna 8 miljoen inwoners en verloor er tot 1980 bijna een miljoen. Maar sindsdien is het verlies geheel goedgemaakt, en New York heeft nu aanzienlijk meer inwoners dan in 1950, als een van de weinige grote steden in de VS.
Vergelijkbare verschijnselen deden zich ook in West- Europa voor. Liverpool verloor na de oorlog de helft van zijn bevolking en ook andere steden in de Midlands raakten ernstig in de versukkeling. Essen ging er tussen 1960 en 2010 ruim 100.000 inwoners op achteruit. In Nederland had Amsterdam in 1963 870.000 inwoners en twintig jaar later nog maar 680.000. Inmiddels groeit de stad weer sterk, maar het enorme verlies is nog niet volledig goedgemaakt. Ook Utrecht kromp, van 279.000 in 1970 naar 230.000 in 1990. Dat is een verlies van een kleine 20 procent. Daarna begon Utrecht aan een enorme groeispurt, zodat het nu zo’n 315.000 inwoners heeft – en dus groter is dan vóór de daling, net als New York.
Suburbia
De krimp van de steden vond plaats terwijl de landelijke bevolking groeide. De verklaring is dat een deel van de vertrokken bewoners zich heeft gevestigd in de voorsteden (suburbia; forensengordel) van de genoemde steden. Neem ruïnestad Detroit, wellicht het meest tragische geval. Het metropole gebied rond Detroit heeft op dit moment meer dan 4 miljoen inwoners. Vergelijkbare ontwikkelingen hebben zich elders voorgedaan. In Utrecht heeft de metropole regio zo’n 650.000 inwoners. Denk daarbij aan Nieuwegein, Houten, Bunnik, De Bilt, Bilthoven en dergelijke.
Volgens de ideologie van die jaren waren oude binnensteden vies en ongezond
De verschuiving had onder andere te maken met de omvangrijke subsidiëring van het eigenhuizenbezit, zowel in de VS als in West-Europa, door middel van de hypotheekrenteaftrek. In Amerika werd de uitstroom uit de binnensteden bovendien bevorderd door de vaak erbarmelijke kwaliteit van de scholen in de oude binnensteden. Bezien in een ruimer raamwerk was de ideologie van die jaren dat de oude binnensteden vies en ongezond waren.
Daar kwam nog een andere – bijna dodelijke – bedreiging bij voor de oude binnensteden: de auto. Door de snelle welvaartsstijging na de oorlog nam het aantal auto’s in de VS verder toe en konden ook de meeste West-Europeanen, zeker na 1960, een auto kopen.
In de VS heeft zich daarnaast een trek naar het zuiden en zuidwesten voorgedaan, naar supersnel groeiende steden zoals Houston, Dallas, Atlanta en Phoenix. Het klimaat heeft daarbij een invloedrijke rol gespeeld: er is een vrij directe correlatie tussen de gemiddelde januaritemperatuur en de hoeveelheid vertrekkers. Terwijl het klimaat in het Midwesten ronduit verschrikkelijk is, en het ook in het noordoosten flink kan spoken, is het zuiden warm. Soms gruwelijk, on-Nederlands warm, maar dat valt met airconditioning goed te overleven.
Daarnaast speelde de-industrialisatie de grote steden parten. De krimpsteden draaiden op veelal zware industrie, waren transportknooppunten, of beide. Veel steden hadden een industriële monocultuur. Denk weer aan Detroit met zijn reusachtige autoproductiebedrijven die vervielen. In de jaren vijftig was de Amerikaanse auto-industrie nog ongemeen winstgevend. Dat veranderde in de volgende twee decennia. De Duitsers en de Japanners begonnen met de export van kleine, goedkope, maar kwalitatief zeer hoogwaardige auto’s naar de VS. De Amerikaanse autoproducenten raakten marktaandeel kwijt en zijn er sinds die tijd niet in geslaagd de krimp definitief een halt toe te roepen. In 2009 ging de grootste autofabrikant ter wereld, General Motors, zelfs failliet. De federale overheid moest het bedrijf van de ondergang redden.
De buitenlandse concurrentie dwong de Amerikaanse bedrijven tot kostenbesparing. Dat leidde tot verhuizing van de industrie naar Amerikaanse staten waar de vakbonden de werkgevers niet konden dwingen tot dure cao’s, en in later jaren naar Mexico. Tegelijkertijd begon de vergaande automatisering van de productie. Resultaat was een omvangrijk verlies van werkgelegenheid in het hele Midwesten.
De auto was een bijna dodelijke bedreiging voor steden
Een vergelijkbare ontwikkeling deed zich voor in de staalindustrie. Door een combinatie van goedkope import uit Japan en Zuid-Korea en ingrijpende veranderingen in het productieproces verdween ook daar een groot deel van de werkgelegenheid.
Veel kleinschaliger, maar toch goed vergelijkbaar, waren de ontwikkelingen in Utrecht. In de vorm van de Demka, een staalfabriek, en Werkspoor was de zware industrie ook in Utrecht in de eerste decennia na de oorlog de grootste werkgever. In de loop van de jaren zeventig en de vroege jaren tachtig verdwenen beide bedrijven.
Stedelijk utopia
Boven op al deze problemen waren er de opvattingen die in het Interbellum aanhang hadden gewonnen onder architecten en stedenbouwers. De stadskernen, zo vonden deze ‘modernisten’, moesten helemaal niet gebruikt worden om te wonen, maar voor zaken. Wonen en werken moesten worden gescheiden. En wat er aan activiteit overbleef in de stad diende bereikbaar te zijn voor de auto. De stad moest, desnoods met dwangmaatregelen, worden aangepast aan het ruimtebeslag van de auto. Daarvoor waren grote doorbraken noodzakelijk, net als hoogbouw en parkeergarages.
De realisatie van idealen van architecten heeft rampzalige effecten gehad
Het stedelijk utopia zag eruit als de Ville Radieuse van de Frans-Zwitserse architect Le Corbusier: tientallen reusachtige torenflats in een groene, parkachtige ruimte. Dat zou beter en gezonder zijn voor de stadsbewoners, zo beweerden de bedenkers. Maar in feite was dit project eerder esthetisch dan sociaal bepaald. De daadwerkelijke realisatie van dit idee heeft op diverse plaatsen rampzalige effecten gehad.
Het idee dat de oude binnensteden moesten worden aangepast aan de ‘natuurkracht’ die de auto leek te zijn, leidde tot een ideologische opstand tegen de stedelijke overheden, en tegen doorbraken en torenflats. Die opstand begon met een boek uit 1961: The Death and Life of Great American Cities van Jane Jacobs, dat een radicaal ander perspectief bood dan het utopia van de modernisten. Het is overigens vermeldenswaardig dat in Amsterdam al vijf jaar eerder een boek was verschenen onder redactie van Geurt Brinkgreve, waarin dezelfde ideeën werden bepleit: Alarm in Amsterdam. Het lot der oude binnensteden.
Gezellig
Jacobs woonde in Greenwich Village, een aantrekkelijke, kleinschalige en oude buurt in Manhattan, die werd bedreigd door een allesvernietigende doorbraak, die ze wist tegen te houden. Ze betoogde dat een stad een levende gemeenschap is van grote complexiteit. Een stad moet vooral niet bestaan uit glanzend glas en groen: een zekere rommeligheid is geboden.
Een echte stad is vooral geschikt voor voetgangers, die elkaar kunnen ontmoeten op brede, levendige trottoirs, waar ook de kinderen kunnen spelen. Parken zijn mooi, maar ze dienen intensief gebruikt te worden, als vanzelfsprekend onderdeel van de voetgangersruimte. Een stad met drukke straten en trottoirs is ook een stad met sociale controle. Hoogbouw en brede boulevards creëren veel loze, lege ruimte, waar niets dan narigheid van komt.
Hoewel er in tal van steden vanwege de modernistische opvattingen grote vernielingen zijn aangericht, werden de ideeën van Jacobs – die wij wellicht typisch Nederlands zouden kunnen karakteriseren als de gezellige stad – in de volgende decennia steeds invloedrijker. Juist oude binnensteden beschikten, zelfs in de VS, over de bebouwde ruimte waarin de gezellige stad tot ontwikkeling kon komen.
Voor de ware revitalisering van een stad was het van groot belang dat die stad groeiende post-industriële werkgelegenheid kon bieden, waarin relatief hoge lonen werden betaald. Zo schiep New York vanaf de late jaren zeventig honderdduizenden banen in de financiële dienstverlening.
In Manhattan bevonden zich bovendien vanouds zeer goede instellingen voor hoger onderwijs, die bijdroegen aan de nieuwe verlevendiging van de stad. Toen ik in 1974 enkele maanden werkte in de bibliotheek van de Columbia-universiteit, was het in de directe omgeving van de campus een kale bedoening, zeker ’s avonds. Toen ik er twee jaar geleden een nostalgisch bezoek bracht, was het verrassend levendig. Grote universiteiten zijn een zegen voor elke stad. Zij scheppen de gewenste post-industriële werkgelegenheid doordat er bedrijven ontstaan vanuit het wetenschappelijk onderzoek. Bovendien stimuleren studenten de horecasector.
Draait het revitaliseringsproces eenmaal, dan houdt het zichzelf in stand. In dit verband is Utrecht een voorbeeldig geval. Na het verdwijnen van de Demka en Werkspoor werd de universiteit er de grootste werkgever, die bovendien zelf weer zorgde voor nieuwe werkgelegenheid. Zo ontstond in Utrecht een nieuwe, zeer gunstige bedrijvenmix. Schijnt de zon, dan worden de binnenstad en de parken overspoeld door een tsunami van recreërende studenten.
Hierbij speelt natuurlijk ook de monumentale Utrechtse binnenstad een centrale rol. Volgens de Atlas voor Gemeenten van 2015 zijn juist de steden met een oude, monumentale binnenstad de afgelopen decennia sterk gegroeid. Zij trekken bij uitstek hooggeschoolden en die zorgen weer voor stads vertier en een hoog bestedingsniveau.
Donkere schaduw
Het succes van oude steden leidt wel tot een groeiend welvaartsverschil tussen stad en platteland, ook in de VS. Bovendien ontstaat er een culturele tweedeling. Trump won daar waar van revitalisering geen sprake is, en in Nederland is de PVV succesvol in de economisch stagnerende periferie van het land. Daar komt bij dat steden ook schoner en gezonder zijn geworden. De gemiddelde bewoner van Manhattan is gezonder en leeft langer dan de gemiddelde bewoner van Wyoming. Ook zelfmoord komt er minder voor dan in die staat met wonderschone natuur (waar het hoge suïcidepercentage samenhangt met het ruime vuurwapenbezit).
Bovendien zijn de grote steden relatief milieuvriendelijk. Suburbia, met zijn auto-afhankelijkheid en vrijstaande huizen, vreet energie. Het energiegebruik per hoofd van New Yorkers is frappant laag. Kortom, de stad is geweldig. De stad, met haar grote bevolkingsdichtheid en culturele en economische creativiteit, heeft de toekomst.
Maar dat is niet helemaal waar. Er hangt een schaduw over de stad. De succesvolle, hooggeschoolde bewoners van de succesvolle stad proberen veranderingen, en in het bijzonder nieuwbouw, tegen te gaan. Het gevolg is dat de prijs van het onroerend goed in Manhattan, Boston of Amsterdam zo enorm is gestegen dat geen normaal mens er nog kan wonen. In Londen en Parijs is de situatie helemaal dramatisch. Zo worden succesvolle steden een soort museale enclaves, alleen betaalbaar voor de rijken.
Daarbij komt het massale toeristenverkeer dat de succesvolle stad aantrekt en dat op diverse plaatsen de ‘normale’ economische activiteit uit elkaar dreigt te trekken.
De succesvolle stad is dus het slachtoffer geworden van haar eigen succes. De gezelligheid heeft er een peperduur openluchtmuseum van gemaakt.
Het zal bijzonder lastig zijn deze ontwikkelingen te keren. Moet er toch meer gebouwd worden in die steden, zodat onroerendgoedprijzen normaliseren? Is het mogelijk toeristenquota in te stellen? Het zal in de komende jaren fascinerend zijn te zien hoe bijvoorbeeld Amsterdam deze problemen gaat oplossen.
Uit Maarten! 2017-2
Meer weten over dit onderwerp?
Kom naar Maarten van Rossems collegereeks over de twintigste eeuw. Niet de bekende gebeurtenissen, maar de belangrijkste economische, technische en maatschappelijke ontwikkelingen uit die periode komen aan bod. Klik hier voor meer informatie en tickets.
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren